Mattheüs 24 deel 3: vers 1-3

"En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden. Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld?"

 

Jezus had net gezegd dat het huis van Israël als een woestenij achtergelaten zou worden. Jezus gaat weg uit de tempel, hij uit de verwoeste toestand van de tempel door daaruit “weg te gaan”. Verschillende commentatoren hebben hier opgemerkt dat Mattheüs dit verteld door een beeldspraak duidelijk te maken met het eerdere oordeel van God uit het Oude Testament. Ezechiël 11:23: 'Toen steeg de heerlijkheid van de HEERE op uit het midden van de stad en bleef op de berg staan die ten oosten van de stad lag. ' Dat zou dan de Olijfberg zijn (Zach. 14:4). 

Terwijl Jezus de tempel verlaat, wijzen zijn discipelen hem op de glorie van de tempel. Waarna Jezus erop wijst dat er geen steen zal zijn die niet afgebroken zal worden. Het zou duidelijk moeten zijn dat dit gaat over de verwoesting van de tempel. Het was zelfs zo duidelijk dat het over de verwoesting van de tempel ging dat het gebruikt werd om tegen hem te getuigen op het Sanhedrin (Mat. 26:61) en om Hem uit de dagen op het kruis (Mat. 27:40). 

 

 Het is van groot belang dat wij begrijpen dat de drie vragen die de discipelen stellen in vers 3 de aanleiding zijn voor de rest van hoofdstuk 24 en 25. En zoals we in de context van het hele boek van Mattheüs hebben gezien is de tempel een belangrijk onderdeel van het verhaal dat geschetst wordt.

 

De eerste vraag die de discipelen aan Jezus vragen is wanneer zullen deze dingen gebeuren? (vers 3) Waar verwijst ‘deze dingen’ naar? Dat verwijst naar het komende oordeel over Jeruzalem wat Jezus het vers hier voor over heeft geprofeteerd. Kijk ook maar hoe het beschreven staat in Lukas 21: 5-7: 

En toen sommigen over de tempel zeiden dat hij met prachtige stenen en aan God gewijde geschenken versierd was, zei Hij:

Wat betreft deze dingen waarnaar u kijkt: Er zullen dagen komen waarin niet één steen op de andere steen gelaten zal worden die niet afgebroken zal worden.

En zij vroegen Hem: Meester, wanneer zal dat dan zijn en wat is het teken dat deze dingen zullen gebeuren?

Het is dus een twee kanten vraag, de 'wanneer' en 'welke tekenen'. Mattheüs introduceert hier te term parousia (komst). In dit hoofdstuk zullen we zien dat het consequent zal gaan over Jezus zijn wederkomst. Jezus heeft nog niet op zon manier gebruikt over Zijn wederkomst (ik zal dit punt later beargumenteren bij Mat. 10:23; 16:28;19:28). Hierdoor zou je kunnen afvragen waarom de discipelen überhaupt dit punt hebben bevraagd. Er zijn hier verschillende gedachtes over een daarvan is dat de discipelen gedacht konden hebben dat de verwoesting van de tempel de nieuwe wereld in zou lijven, wat dus de voleinding van de wereld zou zijn, het begin van het Messiaanse Koninkrijk en herstel van Israël. Ik kan dit punt niet bevestigen, maar gezien geschriften en gedachtes uit die tijd lijkt het een logische verklaring voor dat vraagstuk.

De voleinding van de wereld is al een bekende term in het Evangelie (13:39, 40,49 en 28:20). Ik neem dit als het moment dat de volheid van Jezus Zijn heerschappij is bereikt en Hij terugkomt (dit past bij de term parousia). Er worden dus als het ware twee vragen gesteld. Jezus zal dus ingaan op de verwoesting van de tempel (4-35) en over zijn wederkomst (24:36-25:46).

 

Ik ben benieuwd hoe je erover denk!

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.