Mattheüs 24 deel 1: belangrijke stukken uit Mattheüs

Het is cruciaal om voordat wij dit hoofdstuk gaan induiken om een duidelijk beeld te hebben van de context. Daardoor zul je hopelijk dit algehele bijbelboek beter gaan begrijpen. Bij de tijd dat je bij Mattheüs 24 aankomt, moet je al een heel fundament hebben die Mattheüs als het ware voor je neer legt voordat je aan de tekst van hoofdstuk 24 begint. En ik daag je uit om door deze hele studie je eigen tradities aan de kant te schuiven en de tekst te laten spreken.

 

Ik ga hier een paar belangrijke punten langs hoe ik kijk naar andere stukken uit Mattheüs, wat helpt als fundament om mijn kijk op hoofdstuk 24 te begrijpen.

Mattheüs 3:7 (vervloeking Farizeeën en Sadduceeën)

  1. Toen hij (Johannes de Doper) velen van de Farizeeën en Sadduceeën op zijn doop zag afkomen, zei hij tegen hen: Adderengebroed! Wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?
  2. Breng dan vruchten voort in overeenstemming met de bekering,
  3. En denk niet dat u bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader; want ik zeg u dat God zelfs uit deze stenen voor Abraham kinderen kan verwekken.
  4. De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
  5. Ik doop u wel met water tot bekering, maar Hij Die na mij komt, is sterker dan ik; ik ben het niet waard Hem Zijn sandalen na te dragen. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
  6. Zijn wan is in Zijn hand en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen en Zijn tarwe in de schuur verzamelen en Hij zal het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden

 

Johannes spreekt vier keer over oordeel, de vlucht van de komende toorn (v.7), de bijl ligt aan de wortel van de boom (v.10), de doop in de Heilige Geest en vuur (v.11) en vers 12 waarin de Messias Zijn dorsvloer zou gaan reinigen.  Johannes spreekt allereerst in v.8-10 direct naar de Farizeeërs en de komende toorn op Jeruzalem, wat ook Johannes zijn rol behoorde te zijn (Mal. 4:5). In vers 11 verlegd hij de focus op de degene die hij aan het dopen is. In vers 11 denk ik dat de doop in vuur slaat op de reiniging/verbranding van al het slechte van een persoon, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen sinds dat dit het enigste vers is dat het beschrijft. Je zou het kunnen zien als vervolg op Johannes. Ik denk dat vers 12 niet gaat over het oordeel over Jeruzalem, maar juist een groter plaatje schetst in contrast met die van Johannes, daar zal Jezus meer over vertellen in Mattheüs 13. Sommige zijn er die dit als een dubbele vervulling zien, dat Jezus zowel zijn dorsvloer reinigt, alsin hij oordeelt de Joden in 70 N.C,  maar ook bij de voleinding van de wereld. Ik weet niet of dit dubbel is of niet, hoe dan ook, we zien dat de uiteindelijke vervulling over gesproken wordt in een andere gelijkenis en dat Johannes de doper oordeel over Jeruzalem voorspelt.

 

Mattheüs 10:23 (zending discipelen)

Wanneer ze u in de ene stad vervolgen, vlucht dan naar de andere, want voorwaar, Ik zeg u: U zult uw rondgang door de steden van Israël niet geëindigd hebben, voordat de Zoon des mensen gekomen is.

 

Veel mensen denken dat als er staat dat de Zoon des mensen komt dat het gaat over zijn parousia (wederkomst). Ik denk niet dat het daarover gaat, anders zouden we ook een groot probleem hebben, immers de discipelen zijn hun rondgang door de steden van Israël al geëindigt. De rede waarom Jezus zegt 'Zoon des mensen' is omdat hij waarschijnlijk refereert naar Daniël 7:13-14: 

Ik keek toe in de nachtvisioenen,
en zie, er kwam met de wolken van de hemel Iemand
als een Mensenzoon.
Hij kwam tot de Oude van dagen
en men deed Hem voor Zijn aangezicht naderbij komen.
Hem werd gegeven heerschappij, eer en koningschap,
en alle volken, natiën en talen moesten Hem vereren.
Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die Hem niet ontnomen zal worden,
en Zijn koningschap zal niet te gronde gaan.

Het taalgebruikt van de Zoon des mensen komt vaker terug in het Evangelie vooral in (16:27-28; 19:28; 24:30; 25:31; 26:64; 28:18). Daniëls visioen is van iemand die voor Gods troon gebracht wordt, daar ontvangt hij een eeuwige heerschappij over alle volken. Dit is in contrast tussen de beesten (de vorige rijken). Hij zal verlossing brengen ook over het vierde dier, wat daarna komt. Er is niets in het stuk van Mattheüs wat suggereert dat het een komst naar de aarde is, maar wat wel vaak wordt geleerd. De komst van de Zoon des mensen gaat dus niet over Zijn komst naar aarde, maar Zijn troonsbestijging waar Hij alle macht zal krijgen.

Ik denk dat de soevereine authoriteit waarover gesproken wordt in Daniel 7:13-14, allereerst begon bij Zijn opstanding, en later tot uiteindelijke vervulling komt bij Zijn wederkomst. Hoe elk van de verwijzing naar Daniël daarbinnen past zal als dat vers aan de orde komt besproken worden.

Mattheüs 13:36-43 (gelijkenis van het onkruid)

Toen Jezus de menigte had laten weggaan, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker. Hij antwoordde en zei tegen hen: Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen. De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze. De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.

 

Jezus legt hier de gelijkenis van het onkruid uit. Hij legt niet alles uit, Hij legt niet uit wat het betekent dat de mensen slapen (v.25), de slaven, de schuur en ook het vuur niet. Maar de rest zou voor ons voldoende moeten zijn om erachter te komen wat Jezus hier bedoeld. Het zaaien is al eerder uitgelegd dat het betekent dat het Evangelie wordt gepredikt (v. 3-23). Nadat Jezus het meeste gedefinieerd (37-39) gaat Jezus alleen dieper in op het einde van de gelijkenis (40-43).

Het gaat naar mijn inzicht niet over de gemeente, maar echt over gelovigen en ongelovigen die naast elkaar zullen bestaan tot de voleinding van de wereld. Dit is duidelijk in contrast met wat de Joden in die tijd dachten over hoe het zou gaan zijn als de Messias zou gaan komen. Het gaat hier naar mijn idee duidelijk over de wederkomst en niet over het oordeel over de Joden in 70N.C.. Gezien je in de knoop gaat komen met een heleboel dingen, zoals de betekenis van wereld. Maar ik neem deze gelijkenis dus als dat het gaat over het uiteindelijke oordeel. 'Daar zal gejammer zijn en tandengeknars' wordt door heel Mattheüs consistent gebruikt als beschrijving van het laatste oordeel.   We zien ook hier weer dat Jezus naar Zichzelf verwijst als de Zoon des mensen, wat refereert naar Daniël 7. Alleen hier gaat het over het uiteindelijke oordeel die Hij geeft. In de andere passages ging het erover dat Hij het Koningschap ontving nu gaat het erover dat Hij dat Koningschap uit in het oordeel van alle ongerechtigheid. Het is een belangrijk verschil om te maken.

 

 

 

Mattheüs 21:18-19 (vervloeking vijgenboom)

  1. 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger.
  2. En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk.

 

Gelijk na de reiniging van de tempel vervloekt hij daarna de vijgenboom, wat symbool staat voor Israël. Opnieuw laat dit zien dat de Joden zich misdragen hebben tegenover God en dat God Zijn oordeel over hun zal brengen. Dit doet hij omdat Israël geen vruchten heeft, maar alleen bladeren. Wie de naam heeft vrucht te dragen maar dat in werkelijkheid niet doet is een huichelaar (hos. 9:10-17) 



Mattheüs 21: 33-46 (de slechte landbouwers)

  1. Luister naar een andere gelijkenis. Er was iemand, een heer des huizes, die een wijngaard plantte. Hij zette er een omheining omheen, groef er een wijnpersbak in uit en bouwde een toren. En hij verhuurde hem aan landbouwers en ging naar het buitenland.
  2. Toen de tijd van de vruchten naderde, stuurde hij zijn dienaren naar de landbouwers om zijn vruchten te ontvangen.
  3. En de landbouwers namen zijn dienaren, sloegen de één, doodden een ander, en stenigden een derde.
  4. Nogmaals stuurde hij andere dienaren, meer in aantal dan de eerste, en zij deden met hen hetzelfde.
  5. Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe en zei: Voor mijn zoon zullen zij ontzag hebben.
  6. Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden.
  7. Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hem buiten de wijngaard en doodden hem.
  8. Wanneer dan de heer van de wijngaard komen zal, wat zal hij met die landbouwers doen?
  9. Zij zeiden tegen Hem: Hij zal die kwaaddoeners een kwade dood doen sterven en zal de wijngaard aan andere landbouwers verhuren, die hem de vruchten op hun tijd zullen geven.
  10. Jezus zei tegen hen: Hebt u nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwers verworpen hadden, die is tot een hoeksteen geworden; dit is door de Heere geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?
  11. Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u weggenomen zal worden en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan voortbrengt.
  12. En wie op deze steen valt, zal verpletterd worden; en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.
  13. En toen de overpriesters en Farizeeën deze gelijkenissen van Hem hoorden, begrepen zij dat Hij over hen sprak.
  14. En zij probeerden Hem te grijpen, maar zij waren bevreesd voor de menigten, omdat die Hem voor een profeet hielden.

 

Het gaat hier natuurlijk over het volk Israël. Die de profeten die naar hen toegestuurd zijn vermoord hebben. Wanneer de heer van de wijngaard komen zou, wat zou hij met die landbouwers doen? Dit sluit ook weer aan bij die eerdere symbolische komst van God in oordeel. Het oordeel over Israël, waarna het Koninkrijk gegeven zou gaan worden aan de heidenen. 

 

Mattheüs 22:7 (De koninklijke bruiloft) 

 

Mattheüs 22:7 Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.

 

In deze gelijkenis gaat het over een koning die de mensen wilde uitnodigen voor zijn bruiloft. Na de afwijzing van de mensen is dit vers de reactie van de koning. Dit is natuurlijk een vergelijking naar Israël. Zij zijn het die de uitnodiging van God hebben afgewezen. Daarnaast let eens goed op de beschrijving van moordenaars en hun stad. Dat komt overeen met de gelijkenis van de slechte landbouwers en het komende oordeel over de stad Jerusalem.

 

Laat vooral weten wat jou opviel in het bestuderen van de context of wat je aan het denken heeft gezet!

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.